Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO2514

Datum uitspraak2004-01-06
Datum gepubliceerd2004-01-28
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/5813 NABW-VV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk omdat niet is voldaan aan connexiteitsvereiste.


Uitspraak

03/5813 NABW-VV U I T S P R A A K van DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet in het geding tussen: [verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk, gedaagde. I. INLEIDING Verzoeker heeft op de in een aanvullend beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 14 oktober 2003, reg.nrs. 03/1038 en 03/1306 NABW, waarnaar hierbij wordt verwezen. In datzelfde geschrift heeft verzoeker tevens verzocht om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. II. MOTIVERING Ingevolge het bepaalde in artikel 18 en artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als omschreven in artikel 18 van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlo-pige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Verzoeker heeft zijn verzoek om voorlopige voorziening gedaan in zijn aanvullend hoger-beroepschrift tegen de in rubriek I vermelde uitspraak. De beslissing die de voorzieningenrechter van de rechtbank in de in deze uitspraak behandelde hoofdzaak heeft gegeven betreft het beroep van verzoeker tegen het besluit op bezwaar van gedaagde van 23 juli 2003 inzake zijn aanvraag van 20 februari 2003 om bijzondere bijstand. Deze aanvraag ziet op kosten van rechtsbijstand met het oog op te vragen herziening van uitspraken die de Raad heeft gewezen in gedingen waarbij verzoeker en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Ruurlo partij zijn geweest. Het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening heeft daarop geen betrekking. In de motivering van dit verzoek om voorlopige voorziening verwijst verzoeker naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Raad van 28 juli 2003, reg.nrs. 03/2655 NABW-VV en 03/1856 NABW, en naar een mondelinge mededeling die hem na deze uitspraak van de zijde van energieproducent Essent zou zijn gedaan over de levering van aardgas. In evengenoemde uitspraak is met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak gedaan in de hoofdzaak die betrekking had op een besluit op bezwaar van gedaagde van 13 februari 2003 inzake een aanvraag van verzoeker om bijzondere bijstand in de aanschaf- en aansluitkosten van een op butaan- of propaangas te stoken gaskachel. De betreffende bodemprocedure is met die uitspraak geëindigd. Bij de Raad is geen procedure aanhangig om voormelde onherroepelijk geworden uitspraak van 28 juli 2003 in die bodemprocedure te herzien. De door verzoeker geproduceerde stukken in de bodemprocedure inzake het op kosten van rechtsbijstand betrekking hebbende besluit van 23 juli 2003 bevatten niet een verzoek om herziening van de uitspraak van 28 juli 2003. Uit het voorgaande volgt dat niet is voldaan aan het in artikel 8:81 van de Awb neergelegde zogenoemde connexiteitsvereiste. Het verzoek om voorlopige voorziening is daarom kennelijk niet-ontvankelijk, zodat de voorzieningenrechter, gelet op artikel 8:83, derde lid, van de Awb uitspraak kan doen zonder zitting. Ter voorlichting van verzoeker merkt de voorzieningenrechter nog in algemene zin op dat een verzoek om herziening van een onherroepelijk geworden uitspraak slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden toegewezen, omdat aan drie, in artikel 8:88 van de Awb genoemde, cumulatieve voorwaarden moet zijn voldaan. Als voorwaarden gelden dat het moet gaan om feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en, waren zij eerder bekend geweest, de bestuursrechter tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. Nieuwe feiten of omstandigheden die na een onherroepelijk geworden uitspraak opkomen, kunnen dus niet tot herziening leiden. Voor bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht ziet de voorzieningenrechter ten slotte geen aanleiding. III. BESLISSING De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep, Verklaart het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk. Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van mr. M.C.M. Hamer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2004. (get.) G.A.J. van den Hurk. (get.) M.C.M. Hamer.